Het Boze Oog
Het boze oog – is dat nou niets anders dan dom bijgeloof of is er toch iets meer aan de hand? Met zijn 526 pagina’s aan piepkleine lettertjes en meters voetnoten, waar je ook voor je veertigste al een loep bij nodig hebt, zag ‘Die Zauberkraft des Auges und das Berufen’ van Dr S. Seligmann er nogal dreigend uit. Toch heb ik na jaren weifelen de knoop doorgehakt en het boek in één ruk uitgelezen, en het was best boeiend. Dr. Seligmann was een Duitse oogarts en in 1921 voltooide hij na jaren van wereldwijd intensief speur,- en spitwerk het meest omvangrijke en gedetailleerde werk dat er ooit over het boze oog is verschenen.
Anno 2021 zullen de meeste jongeren ongetwijfeld nog nooit van het boze oog gehoord hebben en voor de laatste generatie die nog wat algemene ontwikkeling heeft meegekregen is het fenomeen iets dat je niet serieuzer moet nemen dan de bekende souvenir-amuletjes die je meeneemt van een vakantie in Turkije. (Meestal zitten ze als gratis toegift bij een setje appelthee, geborduurde boekenleggers of Turkse koffie.) In het hele Midden-Oosten kom je bij zowel de Joden, Turken als Arabieren sinds heugenis een onvoorstelbaar grote variatie tegen van amuletten die tegen het boze oog moeten beschermen.
Maar niet alleen in de Levant en de overige Arabische landen vreest en weert men deze vorm van kwaad. Het boze oog blijkt een problematiek te zijn die je letterlijk door alle eeuwen heen in alle culturen tegen komt. Van Australië tot Noord Amerika, van Siberië tot Centraal Afrika, van Griekenland tot Japan. Zoals dat met zoveel aspecten van de folklore gebeurde, werd in de westerse wereld het boze oog overruled door de Verlichting en het modernisme. Toch heeft ook hier in Europa het geloof er in zich gehandhaafd tot ver in de twintigste eeuw.
Zou daar waar zoveel rook is, dan niet een klein beetje vuur zijn? Hoewel Dr. Seligmann er alle 526 pagina’s van zijn boek in blijft volharden dat het boze oog als “Aberglauben” en “Quatsch” kan worden afgedaan, drijven er uit de gigantische gegevensbrij die hij heeft opgebouwd toch een hoop dingen naar boven die vragen om een heel wat milder oordeel. Wanneer we de moed hebben om het boze oog niet bij voorbaat als onzin te beschouwen dan zijn een aantal aspecten van het verschijnsel beslist heel interessant.
Jettatori
Zoals gezegd vind je het boze oog bij vrijwel alle culturen die de wereld rijk is, hoog,- zowel als laag ontwikkelde, en hebben een aantal van die culturen zich geheel onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Ten tweede worden de mensen die ervan beticht worden de boze blik te kunnen werpen, de zogeheten ‘jettatori’, vaak behandeld en vervolgd alsof hun “misdaad” even tastbaar en reëel is als moord, verkrachting of diefstal.
In Napels werden bijvoorbeeld tot laat in de 19e eeuw jattatori met goedkeuring van de hele gemeenschap en een dichtgeknepen oogje van de juridische macht uit hun huis gezet of om het leven gebracht. Dan kun je bij het fenomeen het boze oog nog een duidelijke gemene deler constateren, in die zin, dat je overal ter wereld een groot wantrouwen tegenkomt jegens mensen die spontaan iets prijzen of loven.
Paradoxaal staat het maken van een compliment in veel culturen gelijk aan het werpen van de boze blik en dus het uitstorten van ongeluk. Je zou het haast een gevoel van paranoïde dialectiek kunnen noemen. Ook in onze cultuur bestaat dit verschijnsel tot op de dag van vandaag in de vorm van het bekende ‘afkloppen’ (knock on wood). Vooral bij sporters zie je het vaak. Een laatste argument om het boze oog niet bij voorbaat af te doen als onzin is dat de wereldgeschiedenis rijk is aan dusdanig merkwaardige ‘boze oog cases’ dat deze zelfs de meest verstokte scepticus van zijn stuk kunnen brengen.
Jettatori (enkelvoud: jettatore) heb je er in alle soorten en maten. Deze verschillen ook nog eens weer per cultuur. Zo zijn er uiterlijke kenmerken; het magere, duistere ongure type dat in de periferie van de samenleving leeft, of gewoon iemand met rood haar. Vaak was het een rassenkwestie of een kwestie van geslacht. Vrouwen zouden bijvoorbeeld veel vaker de boze blik hebben dan mannen. Ook leeftijd speelde een rol of de hormonen. Oude of menstruerende vrouwen daar kon je maar beter met een grote boog omheen lopen. Daarnaast bestonden er ook mythische wezens met de boze blik (Medusa, de basilisk) of dieren (hazen, hermelijnen, salamanders, sprinkhanen, slangen) en zelfs stenen, zoals de opaal of de beruchte Hope Diamant.
Paus Pius IX
Er waren beruchte jettatori die soms werden ingehuurd door opdrachtgevers om zich van “lastige mensen” te ontdoen, vergelijkbaar met het Haïtiaanse gebruik om een zwarte voodoo-priester (bokor) in te huren voor dit soort doelen. De meeste jettatori hadden de pech om alleen maar gehaat te zijn en te worden verstoten.
Er waren er echter ook die hoge of respectabele maatschappelijke posities bekleden. Van een aantal beroemde qabbalistische rabbijnen werd gezegd dat ze konden doden met hun blik, een kunstje dat je ook tegenkomt bij hoogontwikkelde yogi’s. Napoleon en koning Victor Emanuel waren jettatori even als paus Pius IX. Deze had zo’n reputatie als ongeluksbrenger dat vrouwen de steegjes invluchtten als hij zich in Rome in het openbaar begaf.
De paus werd er zelf als maar cynischer onder en besloot steeds vaker om maar geen officiële feestelijkheden bij te wonen omdat er dan toch podia zouden instortten en allerlei andere ongelukken zouden plaatsvinden waar hij dan weer de schuld van kreeg. Paus Pius IX was een jettatore tegen wil en dank.
Jacques Offenbach
Een ander opmerkelijk geval was de Franse componist Jacques Offenbach. Offenbach werd in 1819 in Keulen geboren uit joods-Duitse ouders. Hij bouwde al op jonge leeftijd een reputatie op als cellovirtuoos. Als componist moest hij echter bergen verzetten voor een beetje erkenning en zelfs vandaag is zijn werk nog grotendeels onontdekt. Hij brak door in Parijs met het stuk Orphée aux Enfers waarvan de bekende Can-Can-muziek wereldberoemd is geworden. Het leeuwendeel van zijn oeuvre bestaat uit humoristische operette achtige stukken die de sfeer van Toulouse Lautrecs’ Moulin Rouge oproepen. Offenbach werd zelf omschreven als een milde, vriendelijke man.
In schril contrast met zijn karakter en de vrolijke amusementssfeer die hem omringd staat de reputatie die hij zowel in Wenen als Parijs had als de gevaarlijkste jettatore van zijn tijd. De ballerina Emma Livry (1821 – 1844) de lieveling van het Parijse operapubliek verbrandde tijdens een uitvoering van zijn ‘Papillon’ en stierf acht maanden later aan haar verwondingen.
Een andere artieste Mademoiselle Frasey stierf door een gasexplosie tijdens de generale repetitie voor Les Bergers. De theaters waar zijn opera’s werden uitgevoerd brandden de één na de ander af. Zangeressen kregen een brok in hun keel of hun carrière stortte in, danseressen blesseerden zich en het publiek was rumoerig en misdroeg zich.
Zijn muziek werd erg populair in kroegen en salons en zou hebben aangezet tot losbandigheid en onzedelijk gedrag. De grootste schrik slaat er in als er op 8 december 1881 ongeveer een jaar na het overlijden van de componist een vreselijk brandongeluk plaatsvindt in het Wiener Ring Theater juist voor de uitvoering van Offenbachs’ laatste werk Les Contes d’Hoffmann. Het theater brandde tot de grond toe af en de ramp kostte aan 386 mensen het leven.
Het duurde hierna een kwart eeuw voor men weer iets van Offenbach durfde uit te voeren. Offenbach lijkt onbedoeld – want zijn carrière leed hier voortdurend onder – met een spoor van brandongelukken te zijn omgeven. Een historicus zou hier tegenin kunnen brengen dat in Offenbachs’ tijd, om artiesten in het voetlicht te zetten, levensgevaarlijke gaslampreflectors werden gebruikt. De risico’s waren inderdaad zo groot dat danseressen in de regel zelfs brandwerende balletkleding droegen.
Dit verklaart echter niet waarom de “brandstatistieken” van Offenbach zo ver afwijken van het gemiddelde. Hij was immers niet de enige componist waarvan stukken werden opgevoerd. Lastig in deze context is ook een voorval tijdens een soiree bij de familie Poitou waar Offenbach een meisje een compliment maakte over haar verzorgde uiterlijk, waarop haar jurk bijna onmiddellijk vlam vatte. Telkens wanneer hij bij vrienden thuis musiceerde sprongen er lampen kapot of liepen vrouwen een scheur op in hun japon.
De Franse kunstcriticus Theophile Gautier was zo bang voor de boze blik van Offenbach dat hij, in recensies op plaatsten in de tekst waar de naam van de componist zou moeten komen, stukjes open liet die dan later door één van zijn dochters werden ingevuld met ‘Offenbach’. Zijn zoon ergerde zich er aan dat hij telkens als ergens een foto van Offenbach opdook een bezwerende beweging met zijn vingers maakte om het kwaad af te weren.
de “Unlucky Mummy”
Hoe we de gebeurtenissen rond Offenbach ook willen interpreteren (stom toeval blijft natuurlijk een optie), ze zijn in ieder geval behoorlijk bizar. Gezegd moet worden dat uitgerekend de Moulin Rouge, waar Offenbachs Can-Can nu al meer dan een eeuw wordt uitgevoerd zo ver ik heb kunnen nagaan nog nooit door brand is verwoest. Ik moet even afkloppen want in 2003 brandde er wel een casino met de naam Moulin Rouge af in Las Vegas. Desalniettemin, het feit dat het oudste amusementsbedrijf van Europa nog altijd live and kicking is relativeert het boze oog van Offenbach in ieder geval tot een compromis tussen een luguber mysterie en een dosis overdrijving.
Deze constructie kom je overigens vaker tegen als je het boze oog op feit, fabel en de uiterste houdbaarheidsdatum onderzoekt. Een noemenswaardig geval is hierbij de legende van de zogeheten “Unlucky Mummy” uit het British Museum. De eigenaar van het boze oog is hier niet een mummie, maar het gezicht dat op de houten binnensarcofaag werd geschilderd. Deze kist wordt tentoongesteld in Room 62 van het museum onder catalogusnummer EA 22542. Hij behoorde waarschijnlijk toe aan een priesteres van Amon-Ra uit de 21ste of begin 22ste dynastie (ca 950-900 vChr.).
Seligmann publiceerde over deze “mummie” naar aanleiding van een artikel in Die Dresdener Nachrichten uit 1904. De mummie – lees de kist – is volgens het artikel omringd met een hele geschiedenis aan ‘vloek-van-Toet-Ankh-Amon-achtige’ narigheid. Via, via eindigt dit volgens Seligmann zelfs met niets minder dan de beruchte ondergang van de Titanic in april 1912, waarin de kist naar Amerika verscheept werd.
De Titanic gezonken door de vloek van een bijna 3000 jaar oude Thebaanse priesteres, dat leek me wel een heel sterk staaltje. Zeker omdat er op Discovery Channel nog nooit iets over was uitgezonden. Ik besloot dus maar eens serieus onderzoek te doen naar deze zaak, mailde het verhaal aan het British Museum en ontving enige dagen later een leuk tegenbericht van Reading Room supervisor Charles Hoare. De site van het museum bleek een hele pagina aan de “Unlucky Mummy” te hebben gewijd en het bericht in Die Dresdener Nachrichten was bij verificatie verrassend correct. Dat gold (helaas) niet voor het Titanic-verhaal van Seligmann. Maar ik zal je niet langer in spanning houden.
Het verhaal begint rond 1860-1870. Vier jonge Engelse reizigers zijn op vakantie in Egypte en kopen daar de mummiekist. Kort na de aankoop verliest één van hen het gebruik van zijn rechterarm door een schotwond. Een tweede heeft nog meer pech want hij wordt doodgeschoten. De twee overige jongeren sterven niet lang daarna in bittere armoede.
De mummiekist verblijft inmiddels in het huis van de zuster van de laatste eigenaar. Haar huisgenoten raken er al snel van overtuigd dat de kist hen ongeluk brengt. Niemand minder dan Madame Helène Blavatsky wordt erbij gehaald om uit te vissen waar de ellende vandaan komt. Deze wijst ook onmiddellijk de kist aan als de schuldige en adviseert het ding zo snel mogelijk uit huis te werken.
De kist wordt aangeboden aan het British Museum. Natuurlijk sterft de man die de kist bezorgt binnen een week en raakt zijn assistent zwaar gewond. Of dit echt zo gegaan is, is nu al behoorlijk troebel want officieel is de kist op verzoek van ene Arthur F. Wheeler in 1889 aangeboden door Mrs Warwick Hunt van Holland Park in Londen. Maar laten we het nog even spannend houden.
Vlak voordat de kist werd aangeboden werd er een foto van gemaakt. Het verhaal wil dat toen het negatief ontwikkeld werd hierop niet het geschilderde masker van de kist te zien was maar een boosaardig gezicht van een Egyptische vrouw. De fotograaf pleegde zelfmoord binnen een jaar nadat hij de foto had ontwikkeld. In 1904 krijgt de fotograaf Mansell de opdracht van het museum om de kist te fotograferen. Terwijl hij zijn voorbereidingen treft raakte zijn zoon een duim kwijt tijdens een treinreis en verwondt een ander kind van hem zich ernstig aan een glasscherf. Als hij de volgende dag de foto maakt beschadigt Mansell zijn gezicht aan een glazen vitrine en gaat zijn fototoestel kapot.
De vloek van de mummie trekt nu de speciale aandacht van Thomas Douglas Murray, een amateur-egyptoloog en de journalist W.T.Stead. De laatstgenoemde publiceert als één van de eersten over de vloek van de mummy. Zowel Murray als Stead zijn zeer geïnteresseerd in het paranormale en ze raken ervan overtuigd dat het gezicht op de mummiekist dat van een ziel is die hevige kwellingen ondergaat. Ze willen een seance houden en bloemenoffers brengen om de ziel tot rust te brengen.
Hun publicatie leidt tot spontane gelddonaties uit onder meer Algerije en Nieuw Zeeland die tot spijt van Wallis Budge, het toenmalige hoofd van de afdeling Egyptische en Assyrische Antiquiteiten, echter verdwijnen in de zakken van de penningmeester. Tegen 1908-1909 heeft de mummiekist landelijke bekendheid verworven als zijnde een ‘pulsar’ van onverklaarbare ongelukken. s’Nachts worden er nu allerlei vreemde geluiden gehoord en het beveiligingspersoneel weigert nog langer op de betreffende afdeling te werken.
Volgens de mythe wordt de kist nu naar de kelder verhuisd en vervangen door een replica. De fraude wordt echter ontdekt door een Amerikaan die dreigt het bedrog bekend te maken. Het wordt op een akkoordje gegooid en de Amerikaan neemt de kist mee naar de VS. De reis gaat met de Titanic die tijdens zijn eerste reis al op een ijsberg loopt en naar de bodem van de Atlantische Oceaan zinkt. Het is buitengewoon vreemd dat de ondergang van de Titanic binnen enkele maanden met de mummiekist werd geassocieerd.
In werkelijkheid heeft de kist namelijk met uitzondering van Eerste en Tweede Wereldoorlog periodes en tijdens een korte gelegenheidstentoonstelling in 1990 in Australië het museum nooit verlaten en kun je hem ook nu gewoon bewonderen, in het echt of online via de website van het British Museum onder de afdeling Ancient Egypt & Sudan.
Artikelen die je mogelijk ook interessant vindt:
The magical adder stone, hag stone or witch stone
Pulsa diNura – the secret death curse of the kabbalists
Sak Yant tattoos | magical Wat Bang Phra monastery protection tattoos